62. De opkomst van het schaakspel in Frankrijk en Nederland
We schrijven het jaar 1700: hoe was het gesteld met het bordspel? Wel, Europeanen speelden frequent het damspel, het triktrakspel en het molenspel, drie bordspelen die er waren geworteld. Geschaakt werd er nauwelijks.
Dit veranderde in de 18e eeuw. Die tijd ligt relatief recent achter ons, en om die reden is de opkomst van het schaakspel traceerbaar. Ik beschreef de opkomst van het schaakspel in Frankrijk; dat gebeurde in de 18e eeuw. Twee schakende historici beschreven vrij gedetailleerd de opkomst van het schaakspel in hun vaderland, in beide landen in de 19e eeuw: Hans Scholten in Nederland en Richard Eales in Engeland. We missen beschrijvingen voor andere Europese landen.
In dit hoofdstuk vat ik de opkomst van het schaakspel in Frankrijk en in Nederland samen. In hoofdstuk 63 vat ik de opkomst van het schaakspel in Engeland samen.
Frankrijk
Frankrijk was het eerste Europese land waar het schaakspel opkwam. Natuurlijk, er werd geschaakt ‒door mannen, nooit door vrouwen‒, maar tot eind 17e eeuw alleen door kleine groepen en in beslotenheid, met de consequentie dat het schaakspel maatschappelijk onzichtbaar was (hoofdstuk 37, hoofdstuk 44). Even vóór de 18e eeuw werd het spel zichtbaar doordat deze besloten groepen hun bijeenkomsten verplaatsten naar de openbaarheid van het koffiehuis, een verzamelplaats van vertegenwoordigers uit de betere standen. Leden van deze standen pikten het spel op (hoofdstuk 61). In de 18e eeuw bleef schaken een sociaal tijdverdrijf, een tijdverdrijf naast andere, als het damspel.
Schaakhistoricus Richard Eales [1985:98], zich baserend op de publicatie van methodes die een speler beter moesten maken, schetst voor de 17e eeuw een gunstiger klimaat. In 1669 verscheen ‘Le Jeu Des Eschets; Traduit de l’Italien de Gioachino Greco Calabrais’, in 1674 de laatste editie van het boek van de Spanjaard Ruy Lopez. In 1689 kwam een herdruk van Greco’s boek op de markt; tot midden 18e eeuw bleef dit het standaardwerk. Met de verspreiding van deze methodes ontwikkelde Frankrijk zich het schaakcentrum van Europa, daarmee Italië vervangend, stelt Eales.
In 1783 werd in Parijs een schaakclub opgericht onder het beschermheerschap van de Graaf van de Provence, de latere Lodewijk XVIII. Het aantal leden, allen van adel, was beperkt tot honderd. De drijfveer om er lid te worden was niet het schaakspel maar de wens in het gezelschap te verkeren van de groten uit Parijs, gezien te worden. De club was geen lang leven beschoren [Eales 1985:117].
De Fransman André Philidor bezocht Londen meermalen voor drie maanden of langer, het was zelfs de plaats waar hij stierf (hoofdstuk 45, hoofdstuk 47, hoofdstuk 51, hoofdstuk 55). Eales beschouwt Philidor als de man dankzij wie eerst Parijs en daarna Londen uitgroeide tot Europees schaakcentrum [1985:119], het begin van de 19e-eeuwse ontwikkeling, toen schaken van tijdverdrijf langzaam groeide naar een spel dat men speelde als serieuze krachtmeting. Weliswaar beschreef Eales de opkomst van het schaakspel in Engeland, maar hij besteedde en passant aandacht aan het schaakspel in Frankrijk. Ik neem zijn informatie over.
De Fransen bleven het schaakspel lang spelen als een tijdverdrijf: snelle partijtjes waarbij de sterkere speler geacht werd zijn tegenstander een voorgift toe te staan. Hij begon dan bijvoorbeeld de partij met een pion of een paard minder. Er waren al enkele schakers die studie maakten van het spel en het daarom sterker speelden [Eales 1985:131-2].
Deze spelers verzamelden zich rond 1835 in Parijs in een club, maar die leidde een marginaal bestaan. In de vijftiger jaren werd er zelfs niet meer geschaakt in Café de la Régence, toch meer dan een eeuw lang het verzamelpunt van schakende Parijzenaars. Schaakboeken waren er niet, er was geen markt voor. De weinige Franse schakers onderhielden nauwelijks contact met Engeland, waar wél een bloeiend schaakleven bestond [Eales 1985:133,142]. Is het verschil in sociale beleving tussen de Engelsman en de Fransman daarvoor verantwoordelijk? Eales [1985:140] citeert de Fransman E. Esquiros in de zestiger jaren van de 19e eeuw: de Fransman zoekt gezelschap voor het samenzijn, de Engelsman komt samen voor een bepaald doel, en vond dat doel onder meer in het schaakspel [Eales 1985:140].

François Conradin Malte-Brun (Fr.) 1845
Nederland
In Nederland voltrok de opkomst van het schaakspel zich anders dan in Frankrijk. De Nederlandse elite was in de 18e eeuw sterk op Frankrijk gericht, zij importeerde bijvoorbeeld Franse literatuur. Op deze wijze ontdekten schakende Nederlanders in het laatste kwart der eeuw het boek van André Philidor, dat ook werd vertaald (hoofdstuk 42 ). Het was de opmaat naar de doorbraak van het schaakspel in de 19e eeuw; Hans Scholten beschreef gedetailleerd de opkomst (hoofdstuk 56, hoofdstuk 58). Het begin ligt rond 1800, toen mannelijke leden van de burgerlijke elite een voorwendsel zochten om samen te komen en dat vonden in een vrij onbekend spel: het schaakspel. Scholten legt vast hoe een tijdverdrijf van de grootstedelijke bourgeoisie uitwaaierde naar kleinere steden en naar andere sociale groepen. Schaken had in Nederland lang een functie als gezellig tijdverdrijf; het duurde nog tot in de jaren negentig eer het een sport werd.