47. Philidor, schaker en dammer
Van december 1745 tot januari 1747 zat de jonge André Philidor ‒hij vierde er zijn twintigste verjaardag‒, vast in het zompige Holland, land van mist en modder. Wat redde hem? Het damspel! Was hij niet zo’n sterke dammer geweest, dan was hij gestorven op een ijskoude ‒de uitstoot die zou leiden tot de huidige vriesloze kwakkelwinters met karavanen regenwolken vanaf de Atlantische Oceaan was nog maar net begonnen‒ armoedige zolderkamer in Rotterdam, een schooier die rondscharrelde in de kleren van een heer. “Gejat, dat kan niet anders, zo’n armoezaaier”. Ik hoor mijn voorvaderen al achter zijn rug roddelen. Niet de mijne, die woonden niet in de stad. Ik kom uit een geslacht van boeren, de wortels gaan terug tot het midden der 16e eeuw. Het waren de saaiste boeren van de wereld, blijkt uit de gegevens van een mij onbekend ver familielid dat een stamboom heeft gemaakt. Geen van hen had zelfs het lef een crime passionel te plegen, zoals in het Parijs van Philidor, of een kind te verwekken bij een vrouw van stand, zoals idem dito in het Parijs van Philidor. Of heeft de onbekende mij allerlei sappige details onthouden?
Philidor’s speelsterkte
Philidor wordt door schaakhistorici bezongen als de sterkste schaker van zijn tijd. Hoe sterk damde hij? Volgens de “Encyclopédie” van Jean le Rond d’Alembert, wiskundige, natuurkundige en filosoof, en Denis Diderot, schrijver, filosoof, kunstcriticus maar vooral voorvechter van een rationele benadering van de wereld, was Philidor behalve een schaker van topklasse ook een dammer van topklasse [1755 V:247].
Dit laatste echter kan niet waar zijn, Pierre Manoury zou dat zeker hebben vermeld in zijn boek van 1787. Hij was een geoefende en sterke dammer, dat wel, daarop wijzen de fragmenten uit twee partijen die hij in Parijs speelde in Café Manoury en de twee door hem gecomponeerde combinaties die daar door tijdgenoten werden opgetekend [Stoep 2007:99].
Philidor speelt blind
Philidor speelde blind
Is ook het vermogen een schaak- of dampartij blind te spelen een bewijs van speelsterkte? Ik ga op het onderwerp blindspel in.
Philidor zorgde voor sensatie toen hij in 1744 in het Parijse Café de la Régence twee blindpartijen schaak tegelijk speelde; dat Spaanse en Italiaanse schakers al eerder drie blindpartijen tegelijk speelden, was in die dagen vergeten. De Italiaan Giovanni Girolamo Saccheri (Sacchieri) uit Turijn (1667–1733), maakte er zelfs een spektakelstuk van door drie blindpartijen te spelen en tegelijkertijd de moeilijkste wiskundige problemen op te lossen [Keessen & Stoep 1982:72]. In de jaren tachtig vulde Philidor in Londen zijn inkomsten aan door op de schaakclub blindsimultaans te geven en aan niet-leden die het spektakel wilden bijwonen vijf shilling toegang te vragen [Eales 1985:118].
Een partij blinddammen tot een goed einde brengen lukte Philidor echter niet: bij de 12e of 15e zet, er zijn twee versies, gaf hij er de brui aan [Keessen & Stoep 1982:35].
Mijn uitgangspunt van een vergelijking tussen Philidor’s slagen in blindschaken en falen in blinddammen is de aanname dat het vermogen blind te spelen de resultante is van een aantal achterliggende vaardigheden. Welnu, wanneer Philidor een partij blindschaken tot een goed einde bracht en een partij blinddammen niet, moet ik dan niet de oorzaak zoeken in het verschil in speelkracht en dus concluderen dat hij veel sterker schaakte dan damde? De conclusie lijkt evident maar is vermoedelijk toch te snel getrokken, zie hierna.
Records
In hun monografie over blindschaken en blinddammen constateren Nico Keessen & Arie van der Stoep een verschil dat om een verklaring schreeuwt: het recordaantal schaakpartijen in een blindsimultaan ligt veel hoger dan het recordaantal dampartijen [1982:92-3]. Op de site chess.com vond ik een recent artikel onder de kop “De zeven meest fantastische schaakrecords”. Een van die records betrof het blindspel: “Timur Gareyev (foto) vestigde een nieuw wereldrecord in deze discipline op 3 en 4 december 2016 toen hij gelijktijdig tegen 48 tegenstanders speelde. Hij won 35 keer, speelde zeven remises en verloor zes keer”.
Is dit inderdaad het record? Keessen & Stoep [1982:74] vermelden de Hongaar János Flesch, Boedapest 1960, met 52 partijen en Boedapest 1970 met 52 of 62 partijen, de bronnen geven verschillende aantallen. George Koltanowski, geboren in België maar later genaturaliseerd tot Amerikaan, speelde in 1960 in San Francisco tegen 56 man. Dit was evenwel geen simultaan, hij vloerde zijn tegenstanders één voor één. Hopelijk verschaffen Eliot Hearst & John Knott duidelijkheid in hun “Blindfold Chess. History, Psychology, Technics, Champions, World Records, and Important Games” (2009).
Het record in het damspel op 100 ruiten staat op naam van Ton Sijbrands met 32 partijen blind (2014) (foto onder). Waarschijnlijk zit een verbetering van dit record er niet meer in: hij kluisterde zijn tegenstanders zo lang aan hun bord dat ze tegen hun fysieke grenzen opliepen. De simultaangever daarentegen stapte na afloop op zondagmorgen 9.04 uur tamelijk monter de burgemeesterskamer in de gemeente Hilversum uit waar hij op vrijdag in de late middag om 17.18 uur per microfoon zijn eerste zet had doorgegeven. “Het was soms zwaar”, bekende hij, en hij noemde het ook “krankzinnig lang”. Niettemin toonde hij op het demonstratiebord een paar mooie varianten die hij had doorgerekend (foto helemaal onder; zijn gezicht is getekend).
Het record in het Engels dammen op 64 velden staat op 28 partijen, zie onder.
Het verschil verklaard (?)
Hoe verklaren we het veel hogere aantal simultaan blindpartijen in het schaken?
Zit het verschil in de duur van een partij?: de gemiddelde schaakpartij duurt korter dan de gemiddelde dampartij. Een ruwe schatting: een schaakpartij veertig zetten, een dampartij zestig zetten.
Of is schaken minder gecompliceerd dan dammen? Dit is een politiek incorrecte vraag, het is in onze maatschappij ongehoord die te stellen. In het verleden evenwel heeft nota bene een schaker gewaagd hem te beantwoorden; ik zal de waaghals hieronder citeren.
Een minder beladen verklaring is het verschil in materiaal. Twee schakers en een dammer zochten hier de verklaring. Blindschaken is gemakkelijker dan blinddammen, menen zij, omdat het veelvormige materiaal meer aanknopingspunten biedt dan de uniforme stukken waarmee wordt gedamd. Drie citaten. De eerste twee komen van schakers in een omgeving waar wordt gedamd op het 100-ruitenbord, de derde van een speler uit een land waar wordt gedamd op het 64-ruitenbord.
De Franse schaker V. Cornetz in “La Tribune” van 1 maart 1901: “Een dammer heeft minder aanknopingspunten aan de gelijkvormige schijven dan een schaker aan de veelvormige schaakstukken met hun verschillende verplaatsingsmogelijkheden. Maar ik kan me vergissen, want ik weet nauwelijks iets van dammen af. Kan een dammer bijvoorbeeld op het moment dat een schijf promoveert tot dam, zeggen van welk veld deze kwam en welke velden hij gepasseerd is? Ik vind ook het rekenen achter het bord bij schaken gemakkelijker dan bij dammen, alweer omdat de damschijven zoveel eenvormiger zijn. Op gevaar af dat ik me de woede van menig schaker op de hals haal zeg ik: schaken is in het begin moeilijker te leren dan dammen, maar dammen is in wezen veel moeilijker dan schaken”.
De Nederlander Haije Kramer in zijn schaakencyclopedie (1965): “Door zijn verscheidenheid in stukken en in spelregels leent het schaakspel zich uitstekend voor blindspel. Juist deze verscheidenheid geeft het menselijk geheugen aanknopingspunten. Dit is meteen de verklaring voor het feit dat het damspel zich veel minder goed leent voor blindspel: de stukken zijn allemaal gelijk en in deze eenvormigheid is het veel moeilijker voor het geheugen om steunpunten te vinden”.
De Engelsman William Gardner: “Spelers die zowel blindschaken als blinddammen beoefenen verzekeren dat de verschillende stukken van het schaakspel, ook al zijn het er 36 tegen 24 schijven in het Engels dammen, een steun voor het geheugen betekenen”. Gardner, hij was de eerste dammer die op een heldere manier heeft uiteengezet hoe hij blind speelde, vestigde in 1906 een record van 28 partijen blind in het Engels dammen op 64 velden. Hij heeft tevergeefs geprobeerd ook in het schaakspel aan de top te komen [Keessen & Stoep 1982:22-4].
Hearst & Knott beloven in de titel van hun boek in te gaan op de psychologische aspecten van blindschaken. Of dit betekent dat zij ingaan op het verschil tussen blindschaken en blinddammen, zoals Nico Keessen en ik in 1982, weet ik niet.
Philidor als blindspeler
Het is goed denkbaar dat blinddammen moeilijker is dan blindschaken. Daarom mag Philidor’s slagen in blindschaken en falen in blinddammen geen graadmeter zijn voor zijn speelsterkte.