42, De eerste Nederlandse schaakboeken
Enthousiaste schakers
In de tweede helft van de 18e eeuw raakten Nederlandse schakers onder de indruk van het boek waarmee François-André Danican Philidor uit Parijs in 1749 zijn landgenoten beter leerde schaken. Er ging een geweldige propaganda voor het schaakspel van uit, zo wilden ze het in Nederland ook doen! Op deze manier werd de Nederlandse schaakliteratuur geboren.
Die enthousiaste schrijvers over het schaakspel vertoonden een opvallend trekje: zij leenden van dammers alle termen die betrekking hadden op de promotie, zo bleek uit hoofdstuk 41. Dat wijst op invloed van het damspel op het schaakspel, invloed die we terugvinden tot in de eerste decennia van de 20e eeuw. In de 20e eeuw is er van invloed van dammen op schaken geen sprake meer, want het schaakspel heeft het damspel dan op drie manieren overvleugeld. In de eerste plaats getalsmatig: er zijn bij de Schaakbond veel meer Nederlanders aangesloten dan bij de Dambond. In de tweede plaats komen schakers veelal uit de hogere middenklasse, inclusief intellectuelen, en dammers uit de lagere middenklasse en arbeidersklasse. In de derde plaats slaat de gewone burger het schaakspel hoger aan dan het damspel. Op dit sociologische aspect komt ik nog terug, want er valt genoeg over te vertellen.
In vroeger tijd was dammen een tijdpassering voor alle geledingen van de maatschappij, ook van de hogere klassen. De in het boek “An iconography of draughts” (2019, auteurs Wim van Mourik & Arie van der Stoep) gereproduceerde schilderijen en tekeningen laten daar geen misverstand over bestaan. De historisch-materialistische onderzoeken evenmin.
Sociale achtergrond
In hoofdstuk 41 noemde ik cijfers over de aantallen dam- en schaakborden die de inwoners van de kleine stad Weesp (in 1640 ca. 3300 inwoners en omgeving [Koolbergen 1983:3-4]) en de grotere stad Delft in de 18e eeuw bezaten: 47 damborden tegen 3 schaakborden. Onderzoekers haalden deze cijfers uit de inventarissen die notarissen of hun klerk bij overlijden of huwelijk hadden opgemaakt.
Hans van Koolbergen trof in de 17e eeuw geen damborden aan. Het eerste verscheen in 1700, eigendom van een welgestelde stedeling [Koolbergen 1983:51]. Hij onderzocht ca. 240 inventarissen uit de periode 1700-1780 [1983:8]. Oogst: 12 damborden. In 1760 bezat 15% der rijke stedelingen een dambord, 9% van de stedelijke middenklasse en 5% van de boerenfamilies buiten Weesp.
Thera Wijsenbeek deelde de inwoners van Delft in vijf groepen in, van arm naar rijk. Groep 1 (armen): geen dambord. Groep 2 (lage middenklasse): 3 damborden. Groep 3 (middenklasse): 7 damborden. Groep 4 (hogere middenklasse): 8 damborden. Groep 5 (rijken): 17 damborden.
G. Bakker Wzn. noteerde af en toe het beroep van de bezitter van een dambord. Haarlem 1718: chirurgijn. Haarlem 1721: arts. Haarlem 1722: schepen. Haarlem 1722: stuurman Oost-Indische Compagnie. Wormer 1726: weduwe van een predikant, hertrouwde een burgemeester. Haarlem 1732: schepen. De notaris noteerde “In ’t comptoir een Schaeckspel en bord. In de gang 1 Dambort met sakje met de schijven”.
Amsterdammer Dirck van Hoorn en zijn vrouw Jannetje Buckoy/Bekooy hadden op de Zeedijk een speelgoedwinkel of misschien een groothandel in speelgoed. In 1648 legde een notaris de voorraden vast. Op de bovenkamer noteerde hij tussen grote aantallen speelgoedvogeltjes, kralen, 54 trommels en nog veel meer 11 damborden en een aantal Jodenborden, dat is een vorm van ganzenbord. Geen schaakborden. Bron www.amsterdam.nl/stadsarchief/stukken/kinderen/speelgoedwinkel/.
Uiteraard komen schrijvers van damboeken uit de betere sociale klasse. Makelaar Ephraim van Emden (Amsterdam) publiceerde in 1785 “Verhandeling over het damspel”. Hij bewoonde panden in de betere buurten, bijvoorbeeld tegenover het stadhuis en in de Kalverstraat. Het is nog steeds een bekende straat in het centrum van de stad, hij staat op het to-dolijstje van elke toerist. Pieter Curten (Rotterdam) publiceerde in 1804 “Verzameling van fraaye zetten op het dambord”. Hij was directeur van een genootschap ter beoefening van kunsten en wetenschappen; in de burgerlijke stand schreef hij zich echter ook in als expediteur, koopman en wiskundige [Gaans, Riesenkamp, Smeenk & Stoep 1999:11-2].
De waarde van cijfers
Nederland telde veel meer dammers dan schakers, blijkt uit de cijfers. Die cijfers vertellen ons echter niets over de maatschappelijke positie van het schaakspel en het damspel. De woorden die schakers gebruikten voor de promotie deden dit wel: het schaakspel bleek onder druk van het damspel te staan.
Invloed van het damspel op het schaakspel blijkt niet alleen uit de woorden die schakers van dammers overnamen maar ook uit de schaakliteratuur: de schrijvers van de eerste Nederlandse schaakboeken nemen hun lezers bij de hand door aldoor te wijzen op paralellen met het damspel.
Ik beschrijf de maatschappelijke context waarin die schaakboeken ontstonden.
Oriëntatie op Frankrijk
In de 18e eeuw raakte Nederland sterk georiënteerd op Frankrijk. In het betere milieu werd het bon ton kleding te bestellen bij Parijse modehuizen. Leden uit dit milieu converseerden in het Frans, en opdat hun kinderen die prachtige taal beheersten haalden ze voor de opvoeding gouvernantes uit Frankrijk. Ze onthaalden hun gasten ‒pardon: visite‒ in de huiskamer ‒pardon: salon‒, net als de Fransen ‒pardon: les Français. Zijzelf en hun kinderen konden helaas niet helemaal buiten het Nederlands, want in die taal gaven zij opdrachten aan het personeel: de kokkin, de meid, de tuinman.
De Nederlandse auteur Justus van Effen, die als gouverneur in dienst van een vooraanstaande Haagse familie reizen maakte naar Zweden en Engeland, gaf tijdschriften uit in het Frans, waaronder “Le nouveau Spectateur Français”. In navolging van de Engelsen Joseph Addison en Richard Steele legde hij het leven van zijn landgenoten vast, op christelijk-moraliserende wijze hun dwaasheden ridiculiserend.
Behalve tijdschriften in het Frans las de Nederlandse elite ook Franse boeken. Ze bestelde ze in Frankrijk.
Tussen die boeken zaten werken over het schaakspel. In Frankrijk heeft het schaakleven zich ontworsteld aan de misère uit het verleden, met als voorman Philidor. Ook in Nederland treden schakers naar voren. Zij vertalen het werk van Philidor in het Nederlands, want het blijft natuurlijk mogelijk dat sommige landgenoten de eigen kennis van de Franse taal ietwat overschatten.
Philidors boek vertaald
In 1786 zorgde Petrus Lievens Kersteman voor het vertaling van Philidor’s leerboek uit 1749. Hij legde het schaakspel uit zoals een zendeling of missionaris het zou doen wanneer hij aan het opperhoofd van een nieuw ontdekte stam in het Amazonegebied moest uitleggen wat een helikopter is: een grote vogel met ronddraaiende vleugels en een oorverdovende roep. Welnu, Kerstemans vogel is het damspel. Het schaakbord lijkt sterk op het dambord maar heeft geen 10×10 vakken maar 8×8 vakken. Schaakstukken hebben dezelfde kleur als damschijven, meestal zwart en wit. De schaakpion is een soort damschijf: als de damschijf de dam bereikt promoveert hij tot dam, en de pion doet dit precies zo [Stoep 2007:80-1].
Eind 18e eeuw is schaken in Nederland voor de lezers tot wie Kersteman zich richt, dus een onbekend spel.
De man heeft het schaakspel zeer hoog zitten. In de Inleiding spreekt hij “van het dammen, dat, in vergelijking van het schaken, maar een kinderspel is”.
Hij ergert zich groen en geel aan “de verminking welke (…) aan [het schaakspel] is toe gebragt”. Want wat gebeurde er in Frankrijk? Een pion promoveert tot koningin. Wanneer ik met mijn grootvader schaakte zetten we een toren op z’n kop als er een tweede koningin bijkwam. En als er nog geen toren geslagen was? Een stuiver? Ik weet het niet meer, het is al zo lang geleden. Wat deden Franse schakers in Philidors tijd? Ze posteerden twee pionnen naast elkaar op één veld. Twee pionnen zijn natuurlijk te groot voor dat veld.
Bizar gedoe daar in Parijs. “Invloed van het damspel”, mopperde Philidor. Reden genoeg om uitgebreid aandacht aan hem te schenken.
De relatie tussen dammen en schaken
Aan het einde der middeleeuwen introduceerden Spaanse schakers een nieuwe koningin, eentje met een grotere actieradius. Invloed van het damspel, betoogde ik (hoofdstuk 5). En de naam voor die koningin gaat terug op een woord uit de taal van Franse dammers (hoofdstuk 4).
Nederlandse schakers namen de benamingen die met de promotie van een pion samenhingen over van dammers. Fransman Philidor beklaagt zich over de invloed van dammers op zijn spel.
Over eventuele invloed van het damspel op het schaakspel in andere landen in een toekomstig hoofdstuk. Ik wijs voor nu op de situatie in na-middeleeuws Duitsland, waar de doorsnee Duitser het 64-veldenbord zag als dambord en nooit als schaakbord (hoofdstuk 36).
Hoe verder ik met m’n onderzoek kom, hoe duidelijker het wordt hoe vroeger de verhoudingen lagen: dammen het grote bordspel, schaken een bescheiden bordspel dat onder druk van de grote broer stond.
Ondanks de opkomst van het schaakspel bleef dammen zeer populair, de inventarisaties bewijzen het. Een andersoortig bewijs is de akte die in februari 1798 werd opgetekend in de Brabantse gemeente Oosterhout. Jan van Raaij was maker van damborden, knopen en beurzen. In mei 1797 was Van Raaij’s echtgenote Lientje met de boot naar Holland afgereisd om er beurzen en damborden te verkopen.
Een van zijn personeelsleden was Ploontje van Dongen. In juli raakte deze Ploontje in paniek, ze was zwanger. Van haar baas, vertelde ze rond, die had haar in mei verkracht. Hij ontkende, waarop ze ontslag nam. Hij was echter nog niet van haar af, want nadat zij op 17 februari 1798 was bevallen van een zoon vorderde zij bij de rechtbank 17 gulden en 18 stuivers: daar had zij nog recht op voor het maken van damborden en stenen. Het kind werd opgenomen in het gezin Van Raaij, maar in het doopboek werd aangetekend dat Ploontje de moeder was.
Helaas bleef het type bord dat Ploontje maakte onbekend: enkelzijdig dambord of tweezijdig bord voor dammen en molenspel, zoals het onderstaande?