56. Opkomend schaakspel
De eerste Nederlandse schaakvereniging
De eerste schaakvereniging ontstond in Den Haag. Hoewel… schaakvereniging is niet de juiste naam, het was meer een soort Rotaryclub. Haagse archieven bevatten ledenlijsten en notulen van vergaderingen, wat Scholten in staat stelde vast te stellen uit welke sociale klassen de leden afkomstig waren en het reilen en zeilen van de vereniging te beschrijven.
In de eerste helft der 19e eeuw werden er meer van dergelijke Rotaryclubs opgericht. Waarom juist in deze tijd? En waarom die keuze voor het schaakspel? Scholten waagde zich niet aan een verklaring. Ik doe een poging.
Het koffiehuis
In de 17e en 18e eeuw was het koffiehuis het domein, noem het toevluchtsoord, van mannen uit de betere sociale en economische kringen, ook van een kunstenaar van eenvoudige komaf die er werd geduld omdat hij enige naam had gemaakt. In de tweede helft der 18e eeuw, preciezer kan ik het niet aangeven, krijgt de stedelijke mens belangstelling voor de natuur, voor de rust en stilte van het platteland. Het is zichtbaar in de kunst: dichters vangen een wolkenlucht, een bos, een heide, in woorden, schilders in kleuren: we zitten in het tijdperk dat we de Romantiek noemen.
Artsen spelen graag op de nieuwe trend in, hun patiënten aanbevelend af en toe met het hele gezin een rijtuigtoer buiten de stad te maken. Om misverstand te voorkomen: vanzelfsprekend heb ik het over de elite, de rijken, die zich een koets met koetsier kunnen veroorloven of een huurkoets kunnen betalen.
Ondernemers springen erop in: zij bouwen koffiehuizen buiten de stand, want de buitenlucht bezorgt de bezoeker een gezonde trek. Het vooruitzicht van een glas limonade houdt de kinderen in toom. Ik noemde dergelijke gelegenheden een zin terug koffiehuis, maar dat is een verkeerde naam. Het zijn uitspanningen, letterlijk ‘plaats waar het paard rust krijgt en wordt uitgespannen’. De uitbaters van het stedelijke koffiehuis krijgen het moeilijk, met concurrenten die niet alleen mannen maar hele gezinnen ontvangen.
Intussen verdienen de heren ons medelijden: niet langer kunnen zij zich terugtrekken in het stedelijke koffiehuis. Haagse heren verzonnen een list: zij stichten een schaakvereniging!

De Haagse schaakvereniging
De eerste Nederlandse schaakvereniging werd opgericht in 1803. De leden behoorden tot de plaatselijke bovenlaag. Door strenge ballotage en een hoge contributie weerden ze gegadigden buiten hun kring [Scholten 143]. Rond 1806 telde de club 135 leden: hoge overheidsfunctionarissen; hoge militairen, waaronder 20 buitenlanders; juristen; artsen; fabrikanten. Een der leden was de koning van Nederland, Lodewijk Napoleon Bonaparte. Na zijn vertrek naar Amsterdam was er een sterke daling van het ledental [Scholten 1999:45-7].
Ik schrijf schaakclub. Het was echter geen schaakclub, het was een sociëteit. Op dinsdagavond werd er geschaakt, buiten deze avond waren andere spelletjes toegestaan [Scholten 142].
Waarom maakte de heren de keuze zich naar buiten te presenteren als beoefenaren van het schaakspel, waarom niet gekozen voor het vanouds zo vertrouwde damspel? Ik zie twee beweegredenen. De eerste ligt in de thuissituatie: dammen gebeurde ook thuis. Een heer des huizes kon dus tegenover zijn echtgenote het damspel niet als voorwendsel gebruiken er een avond tussenuit te piepen. Een tweede motivatie is de behoefte zich te onderscheiden. Dammen was een spel voor de gehele gemeenschap, van hoog tot laag, daar onderscheidde je je niet mee. Schaken was een nieuw spel, werd in deze tijd alleen gespeeld door een kleine minderheid van de hoogste sociale klassen. Schaakbord en schaakstukken maakten geen deel uit van het huisraad; om het schaakspel te beoefenen moest men de deur uit.
Scholten, schaker, haalde zijn informatie over de opkomst van het schaakspel uit archieven. Een latere onderzoeker, Jan de Ruiter, dammer, beschikte over digitale bronnen. In de eerste helt van de 19e eeuw werden er in Nederland 70 schaakclubs opgericht. De Ruiter betrok ook het damspel in zijn onderzoek: er werden 4 damclubs opgericht en 2 verenigingen waar zowel werd geschaakt als gedamd. Als gezegd was schaken, en waarschijnlijk ook dammen, niet meer dan een voorwendsel: de samenkomst de ontmoeting met leden van een vergelijkbare sociale klasse stond voorop. En ik signaleer een drang tot omgang met vertegenwoordigers van van een hogere klasse die alleen bereikbaar waren door zich bij een vereniging c.q. sociëteit aan te sluiten. Schaken was secundair, de statuten van sommige verenigingen verboden zelfs het spelen van andere spelletjes. Er is een parallel met de sociëteiten in Parijs en Londen aan het eind van de 18e eeuw: ook daar stond het samenzijn der aanzienlijken voorop en was het schaakspel secundair, zie hoofdstuk 55.