Hoofdstuk 40

40. Schaken en dammen in de Nederlanden, 17e eeuw
 In dit hoofdstuk vervolg ik de lijn die ik heb ingezet in de twee vorige hoofdstukken. Ik bespreek achtereenvolgens het triktrakspel, het damspel en het schaakspel.

Triktrak
 Zoals overal in Europa, speelden de Nederlanders bordspel op de speldoos. Zie voor dit meubel hoofdstuk 33.
80, ABC 1815 Hesse

 Ik maak een sprong naar het jaar 800 n.C.
Triktrak is een heel oud spel. Ik mag dus aannemen dat de inwoners van de Lage Landen dat spel in het jaar 800 speelden. De naam voor het spel was tafelspel, ontleend aan het Frans; de Franse naam was tables. Het bord heette tafelbord.
 Hoe zag dat bord eruit? De bewaard gebleven middeleeuwse spelborden zijn van later tijd. Ze waren plat, opvouwbaar en tweezijdig bespeelbaar: ze hadden aan de ene kant een triktrakpatroon, aan de andere kant een 64-veldenpatroon, zie hoofdstuk 13. Hieronder het oudst bewaarde bord van dit type. In het jaar 800 hadden de Nederlanders nog geen kennis gemaakt met het schaakspel, vermoedelijk begon het zijn opmars uit Spanje naar het noorden in de 10e eeuw n.C. Daarom mogen we in 800 een bord verwachten dat alleen een triktrakpatroon bevatte. Misschien ook een patroon voor lijnendammen? Was het bord in de 9e eeuw net als later plat en opvouwbaar?
Aschaffenburger bord b Aschaffenburger bord a
Welke triktrakvariëteit(en) mijn voorouders in zeg het jaar 1000 speelden, weet ik niet. In de 14e eeuw lijken ze een variëteit te hebben uitgevonden die overal in Europa erg populair werd: verkeren. De oudste vermelding van de naam komt voor op een rekening voor de hertog van Bourgondië uit de jaren 1370-1380 [Murray 1952:120]. De variëteit wordt beschreven door David Parlett [2018:58]. Zie hoofdstuk 39 voor citaten. De bijbehorende bordnaam is verkeerbord. Een notaris uit Brugge noemt deze naam in 1462 [Weyns 1974:1070].
Later (15e eeuw?) komt de onomatopee ticktacken op, een nieuwe variëteit? De bijbehorende bordnaam was ticktackbert. De naam werd bijvoorbeeld gebruikt door de Zuid-Nederlandse notaris die in 1606 een inventaris in Herentals opmaakte en door zijn Noord-Nederlandse collega die in 1610 de inventaris beschreef van de Amsterdamse lakenwever Roeloff Gerrits.
Triktrak werd zowel gespeeld in de huiselijke kring als in de kroeg (hoofdstuk 38, hoofdstuk 39). Inventarisaties uit 1462, 1606 en 1610 bevestigen dat er thuis werd getriktrakt.
Waren de namen verkeerbard en ticktackbert een pars pro toto voor de gehele speldoos, zodat ze verraden dat de speldoos vooral werd gebruikt als triktrakbord? Het is moeilijk te zeggen.

Dammen
 In de 16e eeuw was het damspel in de Nederlanden algemeen bekend; het werd gespeeld in alle lagen van de bevolking (hoofdstuk 38). In 1671 maakte de toneelschrijver J. No(o)semans in zijn “Klucht van Krijn Onverstand of vrouwen parlement” een vergelijking waarin hij ervan uitgaat dat zijn bezoekers vertrouwd waren met het damspel: “’t Is of ze dammen, want sy slaen met dubbele slagen”. Hij bedoelt: in het damspel sla je al gauw meer dan één stuk tegelijk.
In de jaren twintig van de vorige eeuw deed een Amsterdamse dammer promotieonderzoek naar de Nederlandse scheepvaart in de 16e en 17e eeuw. Zijn naam was G. Bakker Wzn. Een van zijn bronnen waren notarisarchieven in Amsterdam en omringende plaatsen. Wat hij precies zocht weet ik niet, ook niet of hij inderdaad is gepromoveerd. Bij het doornemen van inventarislijsten noteerde hij spelborden. Helaas niet systematisch, maar hij draagt toch bij aan het algemene beeld.
Voor de 17e eeuw noteerde Bakker zesmaal het beroep van de eigenaar van de woning waar de notaris een dambord inventariseerde. Drie ambachtslieden: een spijkermaker, een hoedenmaker en een matrassenmaker. Drie vertegenwoordigers van de hogere middenklasse: een dijkgraaf, een makelaar en een schepen. In Zuid-Nederland wordt de naam schepen nog gebruikt voor een wethouder van een gemeente. In Noord-Nederland komt de naam niet meer voor. In vroeger eeuwen was een schepen lid van de gemeenteraad. Een belangrijke functie, omdat een gemeenteraad ook wel juridische zaken behandelde.
In de oudste boedels komt alleen het tiktak/verkeerbord voor, aldus Bakker.
In de tweede helft der 16e eeuw komen er vermeldingen van het dambord op. Bakkers eerste dambord is van 1599. Jacques van Hanswijk, Amsterdam, bezat, noteerde de notaris, “1 dambert en 1 dambertje”. Oudere vermeldingen van een dambord zijn van 1559 bij Jaspers van Lantrop, rentmeester te Rotselaar, van 1568 bij pottenbakker Poppet te Saint Amand, Rijssel), van 1569 bij de Haarlemse koopman Dirixse en eveneens van 1569 op een kasteel in Hoogstraten (provincie Gelderland).
Deze inventarissen bezorgen me koppijn. Kennelijk gaat het om een geruit bord. Hoeveel velden telde dat bord? 64? Dan kan het bord ook een schaakbord zijn. Noteerde de notaris een dambord omdat er in de Nederlanden nauwelijks werd geschaakt en het 64-veldenbord in de praktijk een dambord was? Het is mogelijk. Er is echter een andere (betere?) verklaring.
In de eerste helft der 17e eeuw is er een gravure van de Fransman Charles David (1600-1636) waarop een in Hollandse kleding gestoken vrouw aan het 10×10-dambord damt tegen een aap, symbool van dwaasheid. De Fransman werd in Nederland geconfronteerd met het 100-ruitendamspel en vond dammen op het 10×10-bord overduidelijk een dwaas idee. Onder de gravure staat een kwatrijn: Lors que la Maitresse s’absente / Le singe m’imite et ensuit, / Ie prens sa place et mon deduit / Et le Maitre au je represente. Ik kan er geen chocola van maken. De letterlijke vertaling: Wanneer mevrouw weggaat imiteert de aap haar. De aap: dan neem ik zijn plaats in en ga gezellig een spelletje spelen. Dan vertegenwoordig ik meneer.
David, Charles01 De Vlaming Cornelis Kiliaan, een vooraanstaande lexicograaf, onderscheidde in 1599 twee damspelvariëteiten op het 64-veldenbord. In hoofdstuk 39 heb ik uitgelegd waarom dit een vergissing moet zijn: Kiliaan wist wel af van twee damvariëteiten maar was onbekend met het 100-ruitenbord. Of m’n verklaring steek houdt weet ik niet: want waarom zou Kiliaan in 1599 het damspel op het 100-ruitenbord niet kennen en twee landgenoten die in 1559 en 1568 een woordenboek schreven wél? En dan zijn er nog de twee Zuid-Nederlandse notarissen die in 1559 en 1568 een dambord noteerden. Werd het 100-ruitendammen in Zuid-Nederland in de tweede helft der 16e eeuw al algemeen gespeeld?

Schaken
 Hoe zat het met schaakspel, was dat in de Nederlanden populair? Het aantal vermeldingen van een schaakbord bleef in de omgeving Amsterdam ver achter bij het aantal vermeldingen van een dambord, aldus Bakker. Roeloff Gerrits, de lakenwever uit Amsterdam, bezat zoals we zojuist zagen in 1610 een ticktackbert met daarbij een schaeckspel, schaakstukken. Aeghe Jans uit Amsterdam bezat in 1651 “een groot dambort”, alsmede “een out schilderij sijnde een schaeckbord”. Een schaakbord dat geen ingelegde ruiten had maar geverfde?
Vermeldingen van een schaakbord zijn tricky. In een bepaald jaar mag de overgrote meerderheid van de dammende Nederlanders zijn overgestapt van het 64-veldenbord op het 100-ruitenbord, er blijven altijd mensen die vasthouden aan het oude vertrouwde dambord op 64 velden. Op de inventarislijst staat dan een schaakbord waar een dambord juister zou zijn. We moeten leven met onzekerheid.
In hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 signaleerde ik het verschijnsel dat het damspel in Spanje druk uitoefende op de promotie in het schaakspel. Dat gebeurde in de tweede helft der 15e eeuw.
Tegenwoordig maken Nederlandse schakers in hun jargon geen onderscheid tussen de dame (koningin) die in de beginstelling op het bord staat en een gepromoveerde pion die werd omgeruild tot een dame (koningin). In het verleden maakten schakers wél onderscheid: ze gaven een gepromoveerde pion de naam voor de gepromoveerde schijf in het damspel. Ik ga in op de namen voor de damschijf en de dam in het oude Nederland.
Het Nederlandse woord dam betekende vroeger schijf. De gepromoveerde schijf, die werd en wordt aangegeven door twee schijven op elkaar te zetten, werd dubbele dam genoemd.
In 1575 schreef de Spanjaard Juan Huarte een filosofisch werk onder de titel “Examen de ingenios para las sciencas”. Hij wijdde een passage aan het schaakspel. Hij legde zijn blijkbaar onwetende landgenoten uit dat er een stuk bestaat dat peon heet en dat die peon kan promoveren tot dama, koningin. In 1659 vertaalde de Nederlander Henryk Takama de schaakpassage in zijn werk “Onderzoek der byzondere vernuftens eygentlijkke abelheen”. Hij vertaalt het Spaanse woord peon door voetganger of soldaat, het woord dama door dubbele dam. Citaat: “Die soldaat (…) in het Schaak-spel, die met dubbel dam vereerdt wordt door dien hy zeeven parken behoudens lijf door is gekoomen”.
Werd de promotie in het Spaanse schaakspel daadwerkelijk door het damspel beïnvloed, in Nederland bleef de invloed beperkt tot de taal. Nochtans geeft dat dubbel dam de maatschappelijke verhouding tussen schaken en dammen weer: dammen een groot spel, schaken nam een bescheiden plaats in.
Er werd niettemin geschaakt ‒ik spring even naar het eerste kwart der 18e eeuw. Carel Meijer volgde in zijn studie een besloten 18e-eeuwse sociëteit in Haarlem. De leden kwamen bijeen in een gebouw dat eigendom was. Zij kwamen uit de gegoede burgerij: er was een brouwer, een wijnkoper, een steenhouwer, een boekhandelaar annex uitgever, een loodgieter, een kaarsenmaker, een slager. De enige notabele was Mr. Nicolaus Six, rentmeester van Rijnland [1891:64-5].
Doel van de bijeenkomsten was het zoeken van gezelligheid, af en toe een diner of souper [1891:68]. En ze deden spelletjes, welke mochten ze zelf bepalen. Dobbelspel was echter verboden, ook het triktrakspel (1721). Dammen en schaken waren toegestaan, evenals kaartspel, zo blijkt een jaar later. Op een dampartij mag men niet hoger inzetten dan een halve stuiver, op een schaakpartij niet hoger dan een stuiver. De inzet bij kaartspelen varieert van een kwart stuiver tot drie stuiver (hombre) [1891:75-6].
In de 18e eeuw lag de verhouding dammen-schaken niet anders, zie hoofdstuk 41.

De verhouding dammen-schaken in cijfers
 Ik heb Bakkers informatie verwerkt in een paragraaf in mijn boek van 20072:70-3,79. Hoewel Bakker als gezegd niet systematisch noteerde, geven zijn getallen toch een beeld van de verhouding tussen dammen en schaken. Tussen eind 16e eeuw en c. 1740 (of is het begin 19e eeuw?; Bakker was allesbehalve een heldere communicator) noteerde Bakker in Amsterdamse huishoudens meer dan 106 damborden tegenover 8 schaakborden en in Haarlemse huishoudens 43 damborden tegenover 4 schaakborden. In kleinere plaatsen noteerde hij van eind 16e eeuw tot begin 19e eeuw 42 damborden tegenover 0 schaakborden. Schaken was in die dagen, zo mag de conclusie zijn, een spel voor de stad.

%d bloggers like this: