64. Schaken in Italië
Noodzakerlijkerwijs eerst iets over Spanje.
Na het in 1561 door Ruy Lopez gepubliceerde schaakwerk ‘Libro de la invencion liberal y arte del juego del Axedrez’ trad er in Spanje een eeuwenlange schaakstilte in die tot ver in de 19e eeuw zou duren. Deze stilte was geen bewijs, aldus Richard Eales [1984:99], dat er in Spanje helemaal niet meer werd geschaakt; het schaakspel viel terug tot een spelletje voor in de huiskamer. Daarmee gaat hij uit van een piramidemodel. De atleten die Spanje vertegenwoordigen op de Olympische Spelen of de spelers van het Spaanse voetbalelftal op een Europees Kampioenschap zijn de besten van een grote onderlaag, zij vormen de top van een piramide van atleten en voetballers. Ruy Lopez was de top van een piramide van schakers, stelt Eales.
Deze aanname is geldig indien het schaakspel in Spanje was geworteld. Daar zet ik een vraagteken bij. Een spel is geworteld wanneer het door een gehele samenleving wordt gespeeld, maar omdat er in de middeleeuwen alleen werd geschaakt door de elite ‒zo stellen schaakhistorici‒ kan er van maatschappelijke worteling geen sprake zijn. Dit sluit aan bij de uitkomsten van mijn op woordbetekenissen gebaseerd onderzoek naar bordspel in de 16e en 17e eeuw: de schrijver van een schaakboek maakte deel uit van een kleine gesloten groep, schaken was geen spel dat algemeen werd gespeeld.

Diagram uit een Italiaans manuscript ca. 1724-1735. Nederlandse titel: Het heerlijke en het verstand verrijkende schaakspel.
Dan nu Italië.
Eales [1985:120]: “Alleen in Italië waren er in de 18e eeuw schakers die het talent en het niveau van [de Fransman André] Philidor evenaarden. Net als in Duitsland wezen de vele plaatselijke regels erop dat er geen wedstrijden werden georganiseerd en dat er voor theoretische schaakliteratuur slechts een kleine markt was”. Niettemin beschouwt Eales [1985:98] Italië als het “natuurlijke centrum” van het Europese schaakspel.
In de tweede helft van de 18e eeuw kwam er verandering doordat in de noordelijke stad Modena drie zeer begaafde schakers opstonden, aldus Eales. Ercole del Rio, vermoedelijk een advocaat, publiceerde anoniem het boek ‘Sopra il giuoco degli Scacchi’, met openingen waarbij hij af en toe commentaar leverde.
In het nabijgelegen Bologna liet Giambattiste Lolli in 1763 een werk van 632 bladzijden drukken met zeer gedetailleerd commentaar op de door hem opgenomen partijen, getiteld ‘Osservazioni teorico-practiche sopra il giuoco degli scacchi’.
Het derde boek, ‘Il giuco incomparabile degli scacchi’ (1769), werd geschreven door Domenico Ponziani. Hij was als docent verbonden aan de juridische faculteit van de universiteit van Modena; later werd hij priester. Zijn boek bouwde voort op zijn twee voorgangers maar is veel compacter. Eales 1985:121]: het werd herdrukt, eerst in 1773 in Venetië en daarna, in een herziene versie, in Modena (1782). Rond 1800 verschenen er nog herdrukken.
Hierna gaat Eales [1985:121-3] in op de vraag of deze drie boeken meehielpen het schaakspel beter te begrijpen, of de Italianen er beter door gingen spelen.
Ruy Lopez kwam bovendrijven uit de massa van minder getalenteerde schakers, nam Eales voor Spanje aan. Italië telde meer schrijvers van schaakboeken dan Spanje, vormden zij net als in Spanje de top van een schaakpiramide? Nee, in Italië was geen grote onderlaag van schakers, aldus Eales zonder verdere uitleg [1985:109].
Giuseppe Maria Mitelli
Mogelijk heeft Eales gelijk, omdat graveur, schilder en beeldhouwer Giuseppe Maria Mitelli (1634-1718), werkzaam in Bologna, het schaakspel niet opnam in zijn gravure uit 1702 met 21 spelletjes. Mitelli was zeer succesvol met zijn registraties van een grote hoeveelheid onderwerpen, zoals zijn vele scènes uit het dagelijks leven en zijn heilige en profane allegorieën. Daarnaast waagde hij zich aan politieke, soms provocerende, satire. De centrale tekst in onderstaande gravure, Zugh d ‘tutt i zugh, is Venetiaans voor Gioco di tutti i giochi (speel alle spellen). De Z vervangt de G, zoals ook in Zuogh d’I cart = “Gioco di carte” (kaartspel). Te herkennen zijn onder meer het triktrakspel (tuccatigli), het molenspel (schiera) en het damspel (Dama).

Carlo Goldoni
Twee scènes uit toneelstukken van de succesvolle Carlo Goldoni (1707-1793) vertellen ons dat dammen in 18e-eeuws Italië een voor iedereen herkenbaar spel was. Goldoni, afkomstig uit Venetië, was opgeleid tot advocaat maar liever schreef hij komedies. De twee gravures komen uit “Opere teatrali del sig avvocato Carlo Goldoni Veneziano”, gepubliceerd door Antonio Zatta en zonen, Venetië 1788-1795.

De eerste gravure verbeeldt de openingsscène uit de komedie “Le Donne Curiose” (De nieuwsgierige vrouw). Vier mannen in een kamer, de deur dicht. Twee van de hoofdfiguren (Florindo en Leandro) dammen, Lelio volgt zijdelings het spel en Ottavio leest.
“Hoe gaat het?”, vraagt Lelio.
Florio: “Ik heb net een dam gehaald”. Leandro: “En zo dadelijk doe ik dat ook”.
Lelio: “Jullie spelen naar ik aanneem voor jullie plezier?”.
Florio: “Inderdaad. We spelen om de eer, niet om een inzet”.
Lelio: “Ja, dat wist ik al. Hier speelt niemand om een inzet”.
Florio: “Dat houdt nou net onze groep in stand. Anders zou iedereen spelen om die inzet, en ongetwijfeld zou een van ons zichzelf ruïneren. Dam!” Lelio: “Nog een ander pleziertje zorgt ervoor dat we één blijven”.
Florio: “Zeker, en om die reden laten we ook geen vrouwen toe”. Florio spreekt van zichzelf ruïneren; kennelijk damden sommige Italianen om hoge bedragen.
Goldoni’s “Le Donne Curiose” is tijdloos want wordt ook in onze tijd nog opgevoerd, zoals onderstaande foto bewijst.
De tweede gravure is de openingsscène uit de komedie “Il Burbero benefico” (de liefdadige lomperik) uit 1771. Dorval, staande achter het dambord in de woning van de heren Geronte en Dalancourt. Hij is een vriend van Geronte. Goldoni’s tekst spreekt van “un tavelino con una scacchiere”, een tafel met een schaakbord. Geronte, iemand die gemakkelijk zijn geld wegschenkt, staat onder toezicht. Martuccia, de echtgenote van de toezichthouder, doet een beroep op Dorval.
