43. Philidor, schaker in Parijs
De belangrijkste figuur in de geschiedenis van het schaakspel is André Philidor geweest. Ik concludeer dit op basis van de vele verwijzingen naar zijn persoon of zijn werk in de Index waarmee Richard Eales in 1985 zijn “Chess. The History of a Game” afsloot. En Harold Murray opende hoofdstuk XIV, getiteld Philidor en de meesters uit Modena, van zijn “History of Chess” (1913) met de woorden: “In de annalen van het schaakspel is geen naam bekender dan die van François-André Danican Philidor”. Er bestaat zelfs een biografie, geschreven door George Allen in 1863, “Life of Philidor”.
De twee Engelse schaakhistorici en de Amerikaanse biograaf zetten Philidor neer als de sterkste schaker van zijn tijd. Hij was echter ook een sterke dammer, aldus Allen; Murray en Eales maakten daar terloops melding van.
Een aanvulling
Om het bestaande beeld van Philidor aan te vullen, heb ik een fiks aantal hoofdstukken nodig, waarvan dit het eerste is. Ik beperk me echter niet strikt tot de persoon Philidor, maar ga ook in op het tijdsbeeld dat de twee genoemde schaakhistorici en anderen schetsen. Tussen haakjes, aanvulling impliceert hier en daar een correctie op of een vraagteken bij een bestaand beeld.
Mijn teksten zijn de omwerking en completering van mijn bijdragen over Philidor aan het tijdschrift Caissa van de Duitse historicus en schaker Mario Ziegler, dat het helaas financieel niet wist te bolwerken.
Philidor’s achternamen
Ze staan sjiek, de twee achternamen van François-André Danican Philidor, Dreux 7 september 1726 – Londen 31 augustus 1795. Het zat zo. Een der hoboïsten van de Koninklijke Kapel, nog onder koning Lodewijk XIII, heette Filidori. Tot zijn opvolger werd een van Philidor’s voorzaten benoemd, die toen nog één achternaam droeg: Danican. Die Danican speelde een keer zo meeslepend dat de koning hem complimenteerde: “Je speelt als Filidori”. Een trotse Danican noemde zich sindsdien Danican Philidor. Zijn zoons en dochters tooiden zich met die naam, en ook zijn kleinkinderen. Een ervan was Philidor’s vader, die lid was geweest van de kapel maar toen Philidor werd geboren het had geschopt tot bibliothecaris van het gezelschap [Eales 1985:113, leunend op George Allen].
Een eerste mooi verhaal, ik vertel het met plezier na. Maar ja, het is inmiddels kapot gecheckt, zie http://billwall.phpwebhosting.com/articles/Philidor.htm
Op naar het tweede verhaal, over hoe Philidor schaken leerde.
Waar leerde Philidor schaken?
Ook hier is Philidor’s biograaf de bron. Hij schreef zijn boek echter in 1863, meer dan een halve eeuw na Philidor’s dood in 1795. Een kritische benadering lijkt dan op zijn plaats.
Als jongetje werd Philidor opgenomen in het koor van de kapel waar zijn vader een functie bekleedde. Hij had ongeveer twintig broers en zussen. Zongen die ook in het koor? Of bezat Philidor een engelenstem? Hij zong tot 1740 [Murray 1913:861], toen kreeg hij natuurlijk de baard in de keel.
Leden van de kapel leerden de jongen schaken. Allen [1863:6]: “In deze dagen kregen de koningen van Frankrijk elke morgen een mis te horen. Die werd opgeluisterd met muziek, waarvoor elke ochtend tachtig musici klaar zaten. De koning liet wel eens op zich wachten, en hoe verdreven de heren de verveling? Kaarten was hun niet toegestaan, maar schaken wel: er waren zes borden beschikbaar, ingelegd op een lange tafel”. Een mooi verhaal.
Schaken aan het Franse hof
Volgens Richard Eales [1985:102] is er niets bekend over schaken aan het Franse hof. Zie echter Dirk van der Cruysse [1975:46], die een passage aanhaalt van Louis de Rouvroy, hertog van Saint-Simon, die in zijn “Mémoires” (uitgegeven in 1829) optekent wat hij heeft gezien aan het hof tijdens de laatste jaren van Lodewijk XIV, die regeerde van 1643 tot aan zijn dood in 1715 en diens opvolger, Philippe d’Orléans, die tot 1723 regent was in afwachting van de benoeming van een nieuwe koning.
Saint-Simon bracht samen met de hertog van Ghevreuse een onverwacht bezoek aan hertog de la Rochefoucauld. “De passage verdient het om te worden geciteerd”, aldus Van der Cruysse. “Daar binnentredend vonden wij tot onze verrassing, en tot onze schaamte, voeg ik eraan toe, de hertog alleen in zijn kamer een partij schakend met een van zijn lakeien in zijn livrei die tegenover hem zat! De hertog van Ghevreuse was sprakeloos, en ik evenzeer. De hertog van de la Rochefoucauld kreeg ons in het oog en zweeg ook, in de war (…) Hij stotterde, met de situatie verlegen, probeerde zich voor het tafereel te verontschuldigen; hij zei dat de lakei heel goed speelde en dat een schaker speelde tegen elke tegenstander. Zodra wij buiten raakten hebben wij elkaar verteld, de hertog van Ghevreuse en ik, wat wij van een zo zeldzame ontmoeting dachten”.
Een dergelijke pijnlijke situatie is ook bekend van de graaf van Richelieu, merkt Van der Cruysse in voetnoot 168 op. Deze werd gesnapt toen hij op het punt stond een partij triktrak te spelen met een van zijn bediendes. Dat was in de Bastille, waar Richelieu een tijdlang zat opgesloten.
Op vrijdag 17 februari 1700 voerde André Philidor sr. een door hem geschreven maskerade voor de koning op in het kleine kasteel in Marly, waar Lodewijk zich terugtrok om te ontsnappen aan de veeleisende verplichtingen aan hof van Versailles. Het was een eerbetoon aan de koning, die al zijn schaakvijanden schaakmat zet. In negen korte delen traden onder begeleiding van muziek verklede figuren op die onder meer een schaakbord, een schaakkoning en een schaakkoningin voorstelden.
Françoise d’Aubigné, markiezin de Maintenon, was de echtgenote van koning Lodewijk XIV. In 1686 liet zij in Saint Cyr een huis bouwen voor de opvoeding van jonge dochters van verarmde adel. De meisjes speelden ter ontspanning schaken en dammen [Mourik & Stoep 2019:96 met afbeelding]. Voor de koningin waren dat kennelijk bekende spelen.
Dammen aan het Franse hof
Aan het Franse hof werd ook gedamd.
Een der hofschilders, we kennen zijn naam niet, vereeuwigde omstreeks 1693 drie kleinzoons van Lodewijk XIV die in hun zondagse kleren poseren bij een 100-ruitendambord met schijven. De jonge hertog van Anjou, de latere Philips V van Spanje, kan niet met zijn fikken van de schijven afblijven. Een reproductie is te vinden in Van Mourik & Van der Stoep [2019:89]. Op 15 juni 1755 leverde Lazare Duveaux, een meubelmaker die de aanzienlijken van Frankrijk als cliënten had, Markiezin de Pompadour een 100-ruitendambord in een leren etui met schijven van palissanderhout [Kruijswijk 1966:120]. Mevrouw woonde op het kasteel in Versailles.
Koningin Marie Antoinette spreekt nog altijd tot de verbeelding. Een aan haar gewijde site publiceerde een citaat uit het boek van G. Lenotre en André Castelot, L’agonie de la royauté. Les grandes heures de la révolution française. Paris 1962. “Louis XVI fait ensuite une partie de tric-trac, de dames ou de piquet avec la Reine ou Madame Elisabeth Philippine Marie Hélène, tandis que les enfants jouent dans l’antichambre”. (Lodewijk XVI speelde vervolgens triktrak, dam en het kaartspel piquet). Waarschijnlijk gebeurde dit nog in vrijheid, in de jaren 1774-1792.
Dit citaat vergroot de betrouwbaarheid van een mededeling in Het Amerikaanse tijdschrift “Boy’s Own”, een encyclopedie voor de jeugd. Alleen voor de jongens, meisjes gingen toch trouwen en voor de kinderen zorgen. Het nummer van 6 maart 1875 heeft een stuk over koningin Marie Antoinette (1755-1793) van Frankrijk. “Zij was een sterke damster”, aldus het tijdschrift. Deze Oostenrijkse aartshertogin was gehuwd met koning Lodewijk XVI. Over haar laatste dag, de tocht naar de guillotine op de Place de la Concorde in Parijs en de suizende val van het mes, is heel wat afgeschreven.
Een vroegere dammer van koninklijken bloede was Lodewijk II de Bourbon, prins van Condé en drager van nog een serie andere titels (1621-1686). Hij was verwant aan koning Lodewijk XIII. Als Nederlander kijk ik met wrok op hem terug, omdat hij in 1672 de Nederlanden aanviel met de bedoeling daar aan landjepik te doen. In de geschiedenislessen op de middelbare school heb ik geleerd dat 1672 voor Nederland een rampjaar was. De Fransen beschouwen deze agressor als een militair genie.
De Bibliothèque Nationale in Parijs bewaart een pamflet uit vermoedelijk de periode 1650-1670 dat de titel droeg “Le Jev de Dames, que Monsieur le Prince de Condé a ioüé avec Monsieur Guitault” (De partij dammen die Monsieur de Prins van Condé heeft gespeeld met Monsieur Guitault) [tijdschrift Dam Eldorado 1979:27,30]. Twee opmerkingen: de schrijver vindt het heel gewoon dat een prins damt en elke Fransman kent het spel.
De schrijver haalde kennelijk zijn gram op de prins vanwege een of meerdere affaires met vrouwen, want de woorden dame en damer die hij bij herhaling gebruikt zijn dubbelzinnig. Dame betekende namelijk damschijf maar ook vrouw van stand, en damer betekent damhalen maar ook een vrouw versieren. Deze Condé kreeg van Lodewijk XIV een grote diamant en de officiële eretitel de grote Condé.
Zijn zoon Henri-Jules de Bourbon had omstreeks 1680 een schaakschool; het Condé Museum in Chantilly bewaart drie manuscripten met openingen die dienden als cursusmateriaal [Murray 1913:839].
De damiconografie van Van Mourik en Van der Stoep (2019) bevat reproducties van schilderijen uit verschillende Europese landen waarin mannelijke en vrouwelijke leden van adellijke families voor de schilder poseerden met een dambord en schijven: het damspel was een statussymbool. Ik mag dus niet met 100% zekerheid stellen dat de jonge prinsen, Madame de Pompadour en andere bewoners van Versailles damden, het dambord kan alleen hebben gediend hun status te bevestigen. Op andere schilderijen evenwel ving de schilder vertegenwoordigers van de hogere kringen terwijl ze het spel daadwerkelijk speelden. Het lijkt me dus een plausibele aanname dat er aan het Franse hof werd gedamd.
Deze aanname wordt versterkt doordat Philidor in zijn boek van 1749 klaagt over de grote invloed die er in zijn tijd van het dammen op het schaken uitgaat. Philidor verkeerde in de betere kringen van Parijs, en die betere kringen damden en schaakten dus kennelijk.
Terug naar de tafel met Allen’s zes ingelegde schaakborden. De musici leefden niet in een luchtbel, dus ze zullen zowel hebben geschaakt als gedamd. Maar goed, het verhaal over die zes ingelegde schaakborden kan waar zijn.
De higher intellectuals
Schrijf ik net: “het verhaal over die zes ingelegde schaakborden kan waar zijn”, of Allen [1863:6] ondergraaft zelf zijn betrouwbaarheid, in mijn ogen tenminste. Wie hadden ervoor gezorgd dat die schaakborden er kwamen? Naar Allen veronderstelt de “higher intellects” (hoe vertaal je dit adequaat?) van het muziekgezelschap. Zo steekt Allen zichzelf een veer in de kont, hij is immers zelf schaker! De Amerikaan bevindt zich in het gezelschap van de Nederlander Petrus Lievens Kersteman, die in zijn vertaling (1786) van Philidor’s boek het schaakspel ophemelt, dammen is erbij vergeleken niet meer dan een kinderspel. Onbeantwoorde vraag: waarom vond Kersteman dat? In onze tijd is de gedachte dat schaken een spel is dat buitengewone gaven vereist uitgegroeid tot een sociologisch vooroordeel. In Van Mourik & Van der Stoep [2019:31] beschrijf ik het proces erachter, maar ook op deze site zal ik het onderwerp aansnijden.
Het misverstand is van alle tijden. Een der medewerkers aan de “Encyclopédie”, de serie boeken waarin Frankrijk in de 18e eeuw zijn culturele en intellectuele prestaties neerlegde, was Chevalier de Jaucourt. Deze liet zich verleiden tot een hardhandig commentaar: “Schaken is een spel waarin het toeval geen rol speelt en waarin alleen de persoonlijke vaardigheden van de speler tellen, voor sommige geesten reden schakers superieure eigenschappen toe te schrijven. Maar als dit waar is, waarom zien we dan zoveel stommelingen, bijna imbecielen, die het schaakspel goed spelen terwijl sommige van de grootste geesten onder ons middelmatige spelers blijven?” [Eales 1985:107]. Denis Diderot, de redactiechef van de “Encyclopédie”, dacht er precies zo over [Eales 1985:107].
Philidor groeide uit tot een sterke schaker onder de hoede van de sterkste schaker uit Parijs, de Légal [Eales 1985:113]. Schaakspelend Parijs erkende hem in 1742 als een speler van meesterklasse. Philidor was een jongen, zestien jaar. Golombek 1976:115: “Légal was M. de Kermur, Sire de Légal, Philidor’s leraar en de beste speler van Frankrijk tot de komst van Philidor (…) Toen hij met Philidor kennis maakte kon hij hem een toren voorgift geven, maar tegen 1743, toen Philidor zeventien was, kon hij zich geen voorgift meer veroorloven; in 1745 werd hij in een match door zijn leerling verslagen”.
Zijn begrip van wat schaken is uitte zich nogmaals op het later tijdstip, toen schakers in zijn omgeving een nieuwe schaakvariëteit speelden: na vier maanden versloeg hij iedereen [Murray 1913:862 noot 4].
Philidor, componist
Niet alleen schakers sloten Philidor in hun armen, tout Paris deed dat. Zingend in de kapel, ontdekte Philidor zijn talent voor componeren: in 1743 werd in de hoofdstad een motet van hem uitgevoerd. De bezoekers van het concert waren laaiend enthousiast: er was een Franse componist geboren die de wereld zou gaan veroveren. Een paar later zegde koning Lodewijk XV hem een jaarlijks toelage vanwege zijn muziek toe [Petzold 1986:195]. Maar hoewel hij zijn leven lang bleef componeren, werden de verwachtingen niet bewaarheid. Vandaag is hij als componist vergeten, slechts met veel moeite vind ik een hedendaagse uitvoering van een compositie van hem.