21. Schaken in de middeleeuwen
Mijn grootvader schaakte, eenmaal per week bezocht hij in ons dorp de vereniging. In m’n kinderjaren kreeg ik een levensles van hem mee: “Schaken was het geliefdste bordspel in de middeleeuwse samenleving”. Toen ik wat ouder werd en meer moeilijke woorden kende, voegde hij er een zinnetje aan toe: “Dat is een onomstotelijke waarheid”.
Grootvaders waarheid wankelt: zowel in de 14e (hoofdstuk 15) als in de 15e eeuw (hoofdstuk 16) stelde in Europa het schaakspel weinig voor, de middeleeuwse verhalende literatuur is een onbetrouwbare historische bron (hoofdstuk 18-20). Arme man. Ik kan het hem niet meer vertellen, maar ik denk dat hij zou weigeren me te geloven.
Richard Eales, historicus van beroep, komt op basis van bevolkingscijfers tot een conclusie die weinig verschilt van de mijne. Negentig procent van de middeleeuwse samenleving bestond uit boeren, zegt hij. “De hoge en lage adel vertegenwoordigde veel minder dan 1% van de bevolking, zelfs wanneer we de leden van het hogere personeel en hun bediendes meerekenen” [1985:57]. Echter, Eales twijfelt er niet aan dat de middeleeuwse adel schaakte.
Op dit laatste punt ben ik het niet met hem eens. M’n onderzoek in hoofdstuk 15 en 16 gebeurde op basis van linguïstiek. De syntaxis en woordenschat van een taal, in casu het Engels en Frans, worden gedeeld door alle lagen van een bevolking; de uitkomst geldt dus zeker ook voor de adel.
Het gangbare spelbord dat de aanzienlijken van Frankrijk in de middeleeuwen aanschaften had een 64-veldenpatroon en werd standaard geleverd met schaakstukken, zie hoofdstuk 14. Wijst dat er niet juist op dat zij wél schaakten? Nee, om twee redenen.
Ten eerste. In Frankrijk was in de 16e en 17e eeuw het schaakspel maatschappelijk onzichtbaar; ik zal nog laten zien dat dit ook gold voor Duitsland. Evengoed leverde de meubelmaker het spelbord standaard af met schaakstukken. Waarom zou hij het laten? Hij bewees er zijn vakmanschap mee en verdiende er aan.
Ten tweede had het schaakspel een symboolfunctie. Ik geef nogmaals (eerder in hoofdstuk 20) de oudste verwijzing naar het schaakspel in de middeleeuwse (Franse) literatuur. Het gaat om “Chanson de Roland”, een zeer vroege ridderroman, wat de kans vergroot dat het om een originele observatie gaat, niet om een klakkeloze herhaling van wat anderen schreven.
De om zo te zeggen normale ridders triktrakken. Een beperkte groep schaakt: “de wijsten en dus de oudsten”; het was in de dagen dat de westerse samenleving ouderdom nog gelijkstelde aan wijsheid. Kennelijk ervoer de middeleeuwer schaken als een moeilijk spel, een spel voor wijze mensen. Het is grappig dat in onze tijd het schaakspel in de verhalende kunst wordt gebruikt als vergelijkbaar symbool: beoefenaren van het schaakspel zijn slim en intelligent. M’n grootvader verzekerde me al: “Het schaakspel is het moeilijkste spel dat er bestaat”. Ik kom later terug op het sociologische vooroordeel ‒ want dat is het, een vooroordeel. Klinkt in dit vooroordeel nog iets van het middeleeuwse denken door?
Intussen maant die symboolfunctie ons tot voorzichtigheid: een middeleeuwse bron die vertelt over een hof van een grote heer waar wordt geschaakt, vertelt die over bordspel of pocht die over de wijsheid die aan dit hof regeert? Een veel gebruikt rekwisiet in de hedendaagse film is het schaakbord, dat bijvoorbeeld op tafel staat bij een rechercheur; nou, dan weet ik dat boeven kansloos zijn.
Ik blijf bij mijn conclusie, conclusie die haaks staat op wat de schaakhistorie als historische waarheid naar voren schuift. Mijn benadering via de taalkunde en literatuurwetenschap is op bordspelgebied nieuw en geeft een algemeen beeld, misschien is het nodig daar op te wijzen. Ongetwijfeld zijn er uitzonderingen. Hertog Charles van Orléans bijvoorbeeld had in zijn kasteel te Blois drie schaakspelers in dienst en bezat een handschrift met schaak-, triktrak- en molenproblemen [Murray 1913:431,461].
In het wereldbeeld van mijn grootvader ‒wat natuurlijk niet afweek van dat van iedereen in zijn omgeving‒ was schaken gedurende de afgelopen duizend jaar het grote Europese bordspel, het spel nam veel ruimte in. Nu dit voor de periode tot 1700 ‒de eeuwen daarna komen nog aan bod‒ geen opgeld doet, rijst de vraag welk bordspel, of welke bordspelen, die ruimte dan wel innamen: dammen, triktrak of molenspel. In hoofdstuk 22 begin ik met onderzoek naar het damspel.