19. Over originaliteit
Het is in de huidige samenleving een algemene overtuiging: in de middeleeuwen waren ridders en andere aanzienlijken verzot op het schaakspel. De uitkomst van mijn onderzoekingen in hoofdstuk 1-17 wees op het tegendeel. In hoofdstuk 18 stelde ik de vraag of we de middeleeuwse literatuur mogen beschouwen als een betrouwbare historische bron. Nee, was het antwoord, en juist die literatuur is de bron voor die algemene overtuiging. Indien mijn antwoord juist is, ontstaat er een nieuwe onderzoeksvraag: wat was dan wel het grote bordspel der middeleeuwen? Vanwege het belang van het onderwerp stel ik daarom de vraag nogmaals, maar vanuit een ander gezichtspunt: geeft de middeleeuwse literatuur de werkelijkheid weer?
De uitgever van een kasteel- of doktersroman vraagt zijn auteur niet: “Wil je volgende maand een origineler verhaal inleveren?” Het genre verkoopt juist omdat de vertellingen sterk op elkaar lijken, de lezer of lezeres verlangt herkenbaarheid. De uitgever van een literaire roman eist originaliteit, een roman in zijn huidige fonds mag niet lijken op een roman die hij eerder uitbracht.
In de middeleeuwen bestaat originaliteit niet, noch in de ridderroman waarin de schrijver de mannelijkheid van zijn hoofdpersoon of hoofdpersonen bezingt noch in de zijtak waarin de vrouw een rol speelt.
Die zijtak ontstond in het midden der 12e eeuw. De mannelijke hoofdpersoon is niet meer de eenzijdige macho maar toont zijn kwetsbaarheid in de liefde. De adel schiep in die 12e eeuw een complex van nieuwe omgangsvormen, met als opmerkelijkste fenomeen de vrouw, die object werd van ridderlijke dienstbaarheid. Althans in de literatuur. Een hedendaagse feministe die naar zeg het Parijs van 1350 zou worden geteletransporteerd, zou uitbarsten in machteloos gesnik. Maar in de ridderroman groeide de vrouw uit tot een figuur van bijna bovenaardse zuiverheid en schoonheid, door de dichter smachtend bezongen, een figuur die een jonge ridder aantrekt als een bloem een bij. En ja, dat ontaardde soms in verliefdheid.
De schrijver van dit genre ‒ we noemen het de hoofse ridderroman‒, beschrijft gelieven die voorwendsels zoeken om elkaar te ontmoeten.
Literatuur
En hier stuiten we op een wezenlijk verschil in waardering tussen de literaire schrijver in onze tijd en een middeleeuwse schrijver. Waar onze eigentijdse schrijver wordt weggehoond als hij een geslaagde scène van een collega herhaalt, is die herhaling in de middeleeuwen gewoon. Een veel gebruikte smoes van een verliefd stel om zich af te zonderen, is een potje schaken. ‘Dat is leuk’, oordeelt de middeleeuwse schrijver die met het beeld kennismaakt, ‘doe ik ook’. In de loop der tijd wordt de ontmoeting weliswaar gevarieerd en met het verbeteren van de verteltechniek uitgebreid en verfraaid, maar de kern blijft ongewijzigd, het blijft een sjabloon. Dertig maal een vertelling van twee gelieven die zich met schaakbord en stukken terugtrekken, is om zo te zeggen één vertelling. En dat is onvoldoende voor de uitspraak dat in de middeleeuwen het schaakspel zo populair was.
De laatste zin geldt ook voor een tweede middeleeuws genre waarin het schaakspel een dominante rol kreeg.
Het leven op aarde was voor de middeleeuwse mens slechts een doorgangshuis naar zijn werkelijke bestemming: een eeuwig leven aan Gods voeten. Maar allerlei gevaren bedreigen hem op de weg naar de poort die hem toegang tot de hemel zal verschaffen. Dobbelen, of bordspel met dobbelstenen als triktrak en molenspel kunnen hem de weg naar het eeuwige geluk versperren, sommige geestelijke leiders beschouwen zelfs schaken en dammen als een gevaar. Hoe groot was de mentale afstand tussen deze waarschuwingen en het carpe diem der 16e eeuw!
De schrijvers van het genre dat beoogt de mens voor misstappen te behoeden, grijpen graag terug op de allegorie van het schaakbord en zijn stukken. Het schaakbord staat voor de aarde, voor het leven, de stukken voor de verschillende rangen en standen in de samenleving. Maar aan het einde van de partij veegt de hand van de speler alle stukken bij elkaar en stopt ze in dezelfde zak, waar koning en eenvoudige voetsoldaat (de pion) naast elkaar belanden. Een mooie beeldspraak, die het publiek, dat bestond uit de hogere echelons van de samenleving, en passant maant tot nederigheid en compassie met minder bedeelden.
Met het gevaar irritatie op te roepen, herhaal ik mezelf: omdat de middeleeuwse schrijver een op het schaakspel geënt beeld van een collega zonder bezwaar in zijn eigen werk inpast, mogen we die beelden niet optellen en concluderen: ‘Het schaakspel komt tweehonderd keer in de middeleeuwse literatuur voor, wat was dat spel geweldig populair’.